Formularium Ouderenzorg
Subklinische hypothyreoïdie
Literatuur geraadpleegd tot: 12/01/2022
-
Meestal bestaat er geen duidelijk verband tussen de symptomen en de TSH-waarde.
-
Aangezien de TSH-waarde sterk kan variëren (circadiane variatie, tijdelijke verhoging bij stress of voorbijgaande ziekte enz.), moet een abnormale waarde altijd bevestigd worden via een tweede meting 2 tot 3 maanden later, waarbij eveneens de schildklierantistoffen gecontroleerd worden.
-
Slechts een minderheid (2 tot 5% per jaar) zal naar een klinische hypothyreoïdie evolueren. Dat risico is hoger naarmate de TSH-waarde en/of de spiegel van de schildklierantistoffen hoger zijn.
-
Tot dusver zijn er geen bewijzen voor het klinische nut van schildklierhormonen bij mensen van meer dan 65 jaar oud die subklinische hypothyreoïdie vertonen met een TSH < 20 mE/l. Een hormonale substitutiebehandeling heeft daarentegen een niet-verwaarloosbare impact op het dagelijkse leven van de patiënt en kan ook risico’s inhouden, zeker als de patiënt ouder is (hoger risico op fracturen, ritmestoornissen).
-
Er zijn geen gegevens beschikbaar over hormonale substitutiebehandeling bij oudere patiënten met subklinische hypothyreoïdie en een TSH-waarde ≥ 20 mE/l.
-
Om al die redenen kiezen wij niet voor een hormonale substitutiebehandeling in het geval van een subklinische hypothyreoïdie met TSH-waarden tot 20 mE/l.
-
In het geval van een bevestigde subklinische hypothyreoïdie of bij aanwezigheid van schildklierantistoffen moet het TSH echter 1x om de 6 tot 12 maanden gecontroleerd worden. Er moet vaker een controle gebeuren als het initiële TSH > 10 mE/l is en/of als er schildklierantistoffen aanwezig zijn.
-
Bij patiënten met een subklinische hypothyreoïdie en een TSH ≥ 20 mE/l die suggestieve symptomen voor hypothyreoïdie vertonen waarvoor geen andere oorzaak gevonden is, kan overwogen worden om gedurende 3 tot 6 maanden een proefbehandeling met levothyroxine te geven, die stopgezet moet worden als de symptomen niet verbeteren.
Epidemiologie
Bij vrouwen vanaf 60 jaar zou 5 tot 20% subklinische hypothyreoïdie vertonen. Afhankelijk van de bron evolueert een subklinische hypothyreose in 40 tot 80% van de gevallen spontaan naar een euthyroïde status (meestal binnen de 2 jaar)
Definitie en indeling
Een subklinische hypothyreose, gedefinieerd als een verhoogde TSH-concentratie en een normale concentratie van vrij T4, al of niet met symptomen, komt voor bij 5 tot 20% van de vrouwen ouder dan 60 jaar
Behandeling
Geselecteerd
Niet-medicamenteus
Als het TSH verhoogd is en de schildklierhormonen in het bloed normaal zijn: Controle van het TSH en de schildklierhormonen in het bloed + schildklierantistoffen na 2 tot 3 maanden.
Bij bevestigde subklinische hypothyreoïdie of aanwezigheid van schildklierantistoffen: Controle van het TSH (1x om de 6 tot 12 maanden, afhankelijk van de omstandigheden (vaker als het initiële TSH > 10 mE/l is en/of als er schildklierantistoffen aanwezig zijn)
Medicamenteus
Bij subklinische hypothyreoïdie, TSH ≥ 20 mE/L en suggestieve symptomen, waarvoor geen enkele andere oorzaak gevonden is: Levothyroxine op proef gedurende 3-6 maanden
Geselecteerde geneesmiddelen: levothyroxine
-
Uit epidemiologische gegevens blijkt dat er een verband bestaat tussen subklinische hypothyreoïdie en een verhoogd risico op cardiovasculaire morbiditeit, en met name op hartfalen. Dat risico is hoger naarmate de TSH-waarde hoger is (meer dan 10 mE/l).
-
Er zijn geen bewijzen voor het klinische nut van behandeling met schildklierhormonen bij mensen van meer dan 65 jaar oud die een bevestigde subklinische hypothyreoïdie hebben met een TSH < 20 mE/l. Dat geldt ook voor mensen die suggestieve symptomen vertonen.
-
Er zijn geen gegevens in het geval van subklinische hypothyreoïdie met een TSH ≥ 20 mE/l.
-
Meestal bestaat er geen duidelijk verband tussen de symptomen en de TSH-waarde.
-
Een geringe maar langdurige overdosering verhoogt het risico op osteoporotische fracturen bij postmenopauzale vrouwen, evenals het risico op voorkamerfibrillatie, vooral bij ouderen.
-
Ook opgelet voor de interacties (zie fiche van levothyroxine) die de biologische beschikbaarheid van levothyroxine beïnvloeden.
-
In aanwezigheid van symptomen kan een behandeling gestart worden voor een proefperiode van 3-6 maanden.
-
Wanneer een gunstig effect wordt gezien, zal de behandeling voortgezet worden.
-
Monitoring van de behandeling aan de hand van de TSH-waarde is noodzakelijk (zie fiche van levothyroxine) .
-
Let op een lage aanvangsdosis (12,5 à max 25 µg/d, elke 6 weken aan te passen naargelang het TSH) bij ouderen en bij patiênten met cardiovasculaire aandoeningen (risico op acuut myocardinfarct en voorkamerfibrillatie).